Karl Popper werpt een mooi licht op de maakbaarheid van gecompliceerde menselijke artefacten. Tegelijkertijd schemert er voor mij ook iets in door van de fragiliteit van alles wat door mensenhanden is gemaakt. Al die kleine aanpassingen waren nodig, omdat er iets fout bleek te gaan of omdat er iets beter kon. Omdat er iets toch niet klopte.
De bevindingen waarop aanpassingen worden gefundeerd, zijn (vrijwel?) allemaal empirisch verkregen. Beetje, beetje leerden we door te testen, te meten en te beproeven hoe sterk materialen en de samenstellingen daarvan in constructies en machines zijn. Hoe we dingen moesten maken die niet zouden falen. En dat heeft consequenties. Empirische waarnemingen zijn nooit uitputtend. Er kunnen dus altijd afwijkende resultaten uit nieuwe proeven en tests komen. Resultaten die we nooit eerder zagen. Voor alle empirisch verkregen gegevens geldt dat de statistische kans op afwijkingen die groter zijn dan wat we ooit hebben waargenomen nog altijd bestaat. En daarmee kan nog steeds ieder gecompliceerd artefact falen. Want wat we in de testen niet zagen kan zich in de werkelijkheid, bij iets dat we hebben gebouwd, ook voordoen. Een gecompliceerd artefact kan zelfs op heel veel kleine puntjes falen.
Het zijn dan ook meestal de niet-technici die het meest op techniek vertrouwen, Deskundigen daarentegen weten wat er allemaal kan falen. Hun vertrouwen in techniek kent zekere grenzen.
Citaat uit “The Poverty of Historicism”.