Gek, maar waar: het streven naar efficiency richt zich meestal voornamelijk op het primaire proces. Op zich is dat te verwachten, want met het primaire proces wordt het geld verdiend. Bespaar je daar op, dan heb je een kostenvoordeel.
Jammer is alleen dat degenen die bezig zijn met het zoeken naar efficiency meestal buiten het primaire proces staan. Soms zijn ze er zelfs speciaal voor aangenomen. In dat geval moeten ze al minstens één fte aan efficiency per jaar terug verdienen. Namelijk die van henzelf. Anders is hun inzet contraproductief.
Toch lijkt dit vaak vergeten te worden. Er worden veel mensen ingeschakeld die weliswaar enige efficiency bereiken, maar nooit hun eigen kosten compenseren. Per saldo staan ze op verlies.
Het streven naar efficiency leidt maar al te vaak tot het uitknijpen van het primaire proces en tot een toename van de overhead. Percentueel stijgt de overhead dan nog meer, zo zal de goede rekenaar opmerken.
De grootste ellende is echter dat het streven naar efficiency zeer nadelige effecten heeft voor het vakmanschap in een organisatie (lees Het plagen van vakmanschap). Vakmanschap wordt door efficiency vaak teniet gedaan.
Waar teveel aandacht voor efficiency is, daar wordt geen eer aan de experts gegeven.
Waar vakmanschap wordt genegeerd (want dat doe je als je teveel naar efficiency streeft), daar gaat kennis verloren, daar gaat ervaring verloren, daar gaat creativiteit en inventiviteit verloren.
Meer efficiency leidt ertoe dat de organisatie minder robuust wordt.
Efficiency is het tegenovergestelde van redundantie. Redundantie maakt minder kwetsbaar.
Lees ook “Morsen of smeren?”
Dit blog is op 21 oktober 2015 al eerder op mijn oude blog geplaatst