Onlangs vroeg ik me af of de ontwikkeling van bedrijven en bedrijfstakken te vergelijken zou zijn met de ontwikkeling van de mensheid en volkeren. Ik herlas een groot deel van Het civilisatieproces van Norbert Elias[i]. En, de parallellen blijken fascinerend. Voldoende om mijn bevindingen met u te delen. Ik leid u door de civilisatietheorie om daar een aantal regels uit af te leiden. Ik geef van de diverse ontwikkelingsstadia voorbeelden aan de hand van hedendaagse landen. Ik destilleer een aantal regels uit het civilisatieproces. Vervolgens vergelijk ik organisaties met landen en volkeren in verschillende stadia van ontwikkeling.

Het civilisatieproces

Het boek “Het civilisatieproces” stamt uit het Duitse taalgebied. Dat is te merken. Duitse literatuur neigt naar het epische en langdradige. Dat geldt ook voor het boek van Elias. Het is een lang uitgesponnen beschrijving van processen. Waar in Engelstalige literatuur eerder naar diagrammen en opsommingen zou worden gegrepen werkt Elias met taal, taal, taal. Er treden herhalingen op en het vergt inspanning van de lezer om een rode draad te herkennen. Bij eerste lezing voel je die rode draad meer dan dat je deze herkent. Ik doe daarom een poging de rode draad uit het boek te expliciteren. De wijze waarop ik dat doe is de mijne. Ik denk dat ik daarbij Elias volledig recht doe, maar het is toch goed om op te merken dat het navolgende mijn interpretatie van het door Elias beschreven civilisatieproces is.
Ik geef geen samenvatting van het gehele boek. Het navolgende is met name gebaseerd op de hoofdstukken “Feodaliseringsmechanisme” en “Over de sociogenese van de staat” (dat betreft dan al bijna 200 pagina´s).

Stadia van ontwikkeling

In de ontwikkeling van landen en volkeren zijn grofweg de volgende stadia te onderscheiden:

  1. Anarchisme;
  2. Feodale expansieve heerschappij – grondeconomie;
  3. Feodale behoudende heerschappij – geldeconomie;
  4. Monopolie met een heerser;
  5. Monopolie met een door een groep gedragen heersende configuratie;
  6. Monopolie met een brede maatschappelijk gedragen heersende configuratie.

De kenmerken van deze stadia worden hierna per stuk behandeld. Elias richtte zich bij zijn onderzoek op Europa. Alle onderstaande voorbeelden zijn dan ook gebaseerd op de Europese situatie beginnend halverwege de middeleeuwen.

Anarchisme

Anarchisme is de grondstaat van alle samenlevingen. Het is een stadium waar alle hoger ontwikkelde “staten” altijd weer naar terug kunnen vallen. Anarchisme is een stadium dat slechts kort en beperkt bestaat. Zelfs primitieve samenlevingen vertonen vormen van ordening waardoor ze het anarchisme ontstijgen. Het is in die zin dus niet zo zeer een ontwikkelingsstadium, het is echt een stadium waarin samenlevingen terecht komen die diep terugvallen.

Feodale expansieve heerschappij – grondeconomie

In een grondeconomie vertegenwoordigt grond macht. Macht verwerven staat gelijk aan grond verwerven. Om grond te verwerven verzamelt de heerser een leger, dat leger betaalt hij met grond. Het weggeven van grond is dus onlosmakelijk verbonden met het veroveren van grond. Weggeven van grond vermindert de macht. Wanneer de centrale macht zwak is leidt het weggeven van grond na een verovering al snel tot desintegratie. Een heerser die als krijgsheer succesvol is door grond te veroveren of de buitengrenzen (de grond) te verdedigen verwerft ook macht. Wanneer de heerser aarzelt bij het verdedigen van de buitengrenzen dan krijgen de centrifugale krachten weer de boventoon.
Het spel van grond veroveren, grond weggeven en grond verdedigen levert broze macht op. Macht kan snel wisselen en is weinig stabiel. Heersers proberen hun macht wel te bestendigen door gronden van eigenaar te laten wisselen en later ook door aan geestelijken grond toe te kennen, maar het blijft behelpen. Het weggeven van gronden geeft anderen macht, zeker door de erbij horende erfopvolging. Door grond aan geestelijken te geven dachten heersers de macht van degenen aan wie ze de grond gaven te beperken, geestelijken kregen immers geen kinderen en zo zouden de gronden aan de erfopvolging ontsnappen. Echter de geestelijkheid ontwikkelde zich tot een macht op zich.
In de grondeconomie leefden grondeigenaren en hun onderdanen van het land dat ze bezaten. Er was weinig ruilhandel. De wegen en transportmiddelen waren slecht. Er was geen centraal apparaat en geen ambtenaarschap.
De onderlinge expansiedrift bracht de heersers naast grond en macht ook in hoge mate onderlinge angst!

Feodale behoudende heerschappij – geldeconomie

Geleidelijk vond een vervlechting tussen gebieden plaats. Er was meer communicatie. Er trad een grotere arbeidsdeling op. Niet iedereen werkte op het land, er ontstonden nieuwe beroepen die ook echt als beroep werden uitgeoefend. Er kwamen betere transportmiddelen en de wegen werden beter. Goederenruil vond over grotere afstanden plaats. Er was dus meer differentiatie en er vormden zich langere ketens. De onderlinge interdependentie tussen gebieden en mensenmassa´s werd groter. Er was sprake van een sterkere integratie van gebieden en mensenmassa´s onderling.
Door dit alles groeide de behoefte aan geld. Om over langere ketens te ruilen was het handig een tussenruilobject te hebben. Dat object werd het geld zoals we dat nu nog kennen. Het begon met harde munt! De metalen waaruit het werd geslagen zorgden dat het zijn eigen intrinsieke waarde had. Geld is handig als ruilobject. Je hoeft niet meer tot een directe en onmiddellijke ruil van waren te komen. Je kan voor één soort waren via het geld vele soorten andere waren verwerven en je kan dat ook nog met een uitstel in de tijd doen.
Door de komst van geld was grond niet meer primair van belang. De grond kwam steeds meer in vaste handen. Ridders richten zich buiten de onbetwiste landsgrenzen (doorgaans georiënteerd op de kusten) op nieuwe veroveringen.
Er kwamen meer mensen. De wereld raakte dichter bevolkt. Onder de werkenden trad een grote mate van arbeidsdifferentiatie op. Er ontstonden nederzettingen van handwerkers. Deze nederzettingen vormden het materiaal voor de latere steden.
Tot de 11e eeuw waren er twee categorieën van “vrijen”, namelijk de krijgers/edelen en de geestelijken. Na de 11e eeuw ontstond er een nieuwe categorie “vrijen”, die van de handwerkers. Dit laatste was een voorwaarde waaronder de steden konden ontstaan.

Monopolie met een heerser

In de 11e een 12e eeuw vestigden mensen zich meer in de binnenlanden. Er ontstonden steeds grotere integratie-eenheden die intern waren gepacificeerd en extern in strijd waren.
Er was een ontwikkeling van gronden rondom burchten naar graafschappen en hertogdommen. In het Rooms Duitse rijk was een streven naar hegemonie zichtbaar naar nog grotere eenheden[ii].
Vanaf de 11e eeuw ontstaan er gewelds-/belastingmonopolies. Er treedt een hoge mate van functionele differentiatie op. Voor het eerst is sprake van duurzame gespecialiseerde bestuursapparaten. De monopolies zijn onderling in strijd. Intern zijn de krachten gericht op het krijgen van de macht over het monopolie en op het verkrijgen van posities binnen het bestuursapparaat. Het monopolie zelf wordt niet langer bedreigd. Hiermee is de start van de staatsvorming een feit. Er treedt accumulatie op van grond en bezit in steeds minder handen. Het bezit binnen het monopolie groeit. Voor de heerser is het moeilijker dit te overzien. Om zijn bezit te beheersen wordt de heerser afhankelijker van zijn afhankelijken.
In deze fase, zoals bijvoorbeeld bij het Franse absolutisme, is nog geen sprake van enig onderscheid tussen publieke en particuliere uitgaven en bezit.
In dit stadium ontstaat ruimte voor onderlinge concurrentie en ontstaat de economie zoals wij die kennen. De ontwikkeling naar de huidige situatie is gestart[iii].

Monopolie met een door een groep gedragen heersende configuratie

Uiteindelijk ontglipt het monopolie aan de bezitter. Groepen van “bestuurders” treden in de plaats van de alleenheerser. Het monopolie krijgt een publiek en vermaatschappelijkt karakter. Het centrale orgaan wordt tot staat. Elias stelt het als volgt:

Hoe dit ook zij,in ieder geval vertoont de beschikkingsmacht over de kansen die door particulier initiatief in vele eliminatiegevechten zijn geaccumuleerd, de tendens om vanaf een bepaalde optimale omvang aan de monopliebezitters te ontglippen en over te gaan in handen van de afhankelijke als geheel of aanvankelijk van een paar groepen ervan, bijvoorbeeld van degenen die tot dan toe het bestuur van het monopolie in handen hadden. Het particuliere monopolie van individuen vermaatschappelijkt zich; het wordt tot een monopolie van hele maatschappelijke lagen, tot een publiek monopolie, tot het centrale orgaan van een staat.

Om in deze situatie te raken moet wel aan een belangrijke voorwaarde worden voldaan. Er moet sprake zijn van een stevige interdependentie tussen partijen. Zonder die interdependentie zouden die partijen opnieuw in onderlinge strijd vervallen, met als gevolg anarchie of oliegarchie.
Partijen verliezen bij de vorming van een door een groep gedragen monopolie hun onafhankelijkheid, maar het levert ook een situatie op waarin zij minder angst voor de anderen hoefden te hebben. De nieuwe situatie levert veiligheid op. De ondergeschikten binnen het monopolie beconcurreren elkaar niet langer waar het gaat om de “kansen tot het gebruik van economische machtsmiddelen”. Het streven naar macht wordt gedempt door de voordelen die afhankelijkheid biedt, zoals bijvoorbeeld de nieuw verworven veiligheid. De geboden veiligheid dempt het machtsstreven.
Verschillende eenheden smelten samen tot steeds grotere eenheden. De bevolkingsdichtheid neemt toe. De kansen groeien niet gelijkmatig mee. Er is schaarste aan kansen. En, waar schaarste is neemt de concurrentie toe. Binnen de monopolies ontstaat een nieuwe vorm van concurrentie. In de woorden van Elias:

Pas bij ver voortgeschreden functiedeling, pas wanneer als resultaat van langdurige strijd een gespecialiseerd monopoliebestuur is ontstaan dat de bestuursfuncties uitoefent als maatschappelijk eigendom, en een gecentraliseerd en publiek geweldsmonopolie is ontstaan dat zich uitstrekt over grote gebieden, pas dan kan concurrentiestrijd om consumptie- en productiemiddelen bestaan waarbij het gebruik van lichamelijk geweld in hoge mate is uitgeschakeld, en pas dan bestaat in zuivere zin het soort economie dat wij ´economie´ plegen te noemen, pas dan bestaat het soort concurrentiestrijd dat wij ´concurrentie´ plegen te noemen.

Monopolie met een brede maatschappelijk gedragen heersende configuratie

De Franse revolutie is van grote betekenis omdat bij deze revolutie voor het eerst een monopolie in handen komt van brede maatschappelijke lagen.
Het centrale orgaan treedt in zo´n configuratie op als regulator en coördinator van een geheel aan processen. Processen die inmiddels zijn gebaseerd op functiedeling. De macht van individuen wordt in deze configuratie bepaald door de maatschappelijke sterkte van de functie die men uitoefent.
De rol van de koning wordt belangrijker. Hij is niet langer een feodaal heerser, maar hij vervult wel weer een belangrijke taak bij het verzamelen van voldoende krijgers wanneer dat nodig is om het monopolie te beschermen. Succesvolle strijd bestendigt de positie van de koning. Elias stelt het volgende:

De tijd is rijp voor de sterke centrale macht binnen een sterk gedifferentieerde maatschappij wanneer de belangenambivalentie tussen de belangrijkste interdependente groepen zo groot wordt en ze elkaar zozeer in evenwicht houden dat het noch tot een beslissend compromis, noch tot een beslissende strijd en overwinning kan komen.

Maar niets is eeuwig stabiel. Er kunnen binnen een monopolie grote belangentegenstellingen optreden. Meestal heeft één groep dan belang bij het voortbestaan van het bestaande, terwijl een andere groep belang heeft bij verandering. In zo´n situatie zijn grote machtsverschuivingen mogelijk. Zo´n machtsverschuiving kan leiden tot een vermaatschappelijkt monopolie, maar een configuratie kan ook terugvallen naar een lager ontwikkelingsstadium[iv].

Regels civilisatieproces

Uit het voorgaande is een aantal algemene regels af te leiden. In deze regels wordt steeds het woord “bezit” gebruikt. In de oudste stadia ging het hierbij om grond, later om geld. “Bezit” kan, gezien het voorgaande, in de navolgende regels ook gelezen worden als equivalent voor “macht”.

  • Bezit streeft altijd naar accumulatie van meer bezit;
  • Het verwerven van bezit kost bezit;
  • Teveel verlies van bezit leidt tot desintegratie (centrifugale krachten) en tot verlies van bezit;
  • Het bieden van veiligheid en bescherming leidt tot een toename van macht of bezit;
  • Interdependentie over langere ketens en afstanden schept behoefte aan een eenduidig ruilmiddel, daardoor krijgt geld haar status van universeel ruilmiddel;
  • Geld geeft meer macht dan grond;
  • De komst van geld als machtsbron dempt de behoefte aan (meer) grond en daarmee ook de expansiedrift;
  • Geld biedt de mogelijkheid tot leven zonder grondbezit. Dit is een voorwaarde voor de opbloei van arbeidsdifferentiatie en daarmee van handwerkers;
  • Bezit maakt expansie mogelijk, als vanzelf treedt accumulatie van macht/bezit op, daarmee ontstaan ook grotere integratie-eenheden;
  • Accumulatie van bezit leidt binnen grote integratie-eenheden tot gewelds-/machtsmonopolies;
  • Grote gewelds-/machtsmonopolies leiden tot aparte klassen van “beheerders” van de betreffende monopolies;
  • Gewelds-/machtsmonopolies ontglippen aan de centrale sturing van de bezitter doordat deze afhankelijk wordt van zijn afhankelijken;
  • Configuraties van centrale staatsorganen wordend heersend waar de macht aan de oorspronkelijke bezitter ontglipt;
  • De koning als “voorzitter van de centrale staat” wint terrein door diens capaciteit een krijgsmacht samen te stellen en te leiden bij dreiging van buitenaf;
  • Bij grote belangentegenstellingen (behoud versus verandering) kunnen plotselinge machtsverschuivingen optreden;
  • Plotselinge machtsverschuivingen kunnen (naast terugval) leiden tot een vorm van een breed gedragen vermaatschappelijkte staat;
  • Streven naar bezit kan worden gedempt door bezit of veiligheid te bieden.

Grotere eenheden bieden meer veiligheid. De geschiedenis is een ontwikkelingsgang waarbij steeds grotere eenheden ontstaan uit kleinere. Iedere keer is er de angst voor het opgeven van vrijheid en autonomie. De veiligheid en andere voordelen die grotere eenheden bieden worden uiteindelijk toch iedere keer verkozen boven het behoud van vrijheid. Het ontwikkelen naar steeds grotere eenheden is een constante in de geschiedenis en zal dus zeker nog een tijd doorzetten.
Binnen grotere integratie-eenheden wordt strijd vervangen door onderhandeling.

Ontwikkelingsstadia en landen

In dit gedeelte wordt per ontwikkelingsstadium in vogelvlucht aan de hand van voorbeelden bekeken welke landen zich daar tegenwoordig in bevinden. Vooral Afrika krijgt aandacht. Op dat continent zijn alle stadia van ontwikkeling vertegenwoordigd. Na de voorbeelden per ontwikkelingsstadium volgt nog een losse observatie.

1. Anarchisme

In Afrika zijn nogal wat landen die zich voor langere of kortere tijd bevinden in het laagste ontwikkelingsstadium. Eigenlijk het stadium van de pre-ontwikkeling, het stadium dat bekend staat als anarchie. Allerlei krijgsheren betwisten elkaar macht, bezit, grond en zeggenschap. De fracties rond de krijgsheren zijn zo klein dat er geen eenheden ontstaan waar één partij het voor het zeggen heeft. Er is geen enkele vorm van centraal gezag.
Wanneer krijgsheren de (tijdelijke) zeggenschap over een groter gebied verwerven is (tijdelijk) sprake van het stadium van feodale expansieve heersers.
Somalië zoals wij dit de laatste tientallen jaren kennen is hiervan een goed voorbeeld.

2. Feodale expansieve heerschappij (grondeconomie)

Veel Afrikaanse landen bevinden zich in een staat waarin anarchie en feodaal expansief acteren stuivertje wisselen. In Afrika zijn de nationale grenzen willekeurig getrokken door koloniale mogendheden die zich niets aantrokken van stam of ras. Grenzen omvatten verschillende bevolkingsgroepen, er is vaak sprake van grote rassentegenstellingen binnen één land. Conflicten gaan meestal om macht of territorium ten faveure van een bepaalde bevolkingsgroep.

3. Feodale behoudende heerschappij (geldeconomie)

Er zijn gebieden die deel uitmaken van een land, maar waar de centrale overheid niets in te brengen heeft. Krijgsheren en hun families oefenen de macht uit voor eigen gewin. De grenzen tussen gebieden hebben geen vaste contouren. Dit fenomeen is te vinden in sommige Afrikaanse landen, in landen die voorheen deel uitmaakten van de Sovjet-Unie en in de bergachtige streken van een land als Jemen.

4. Monopolie met heerser

Sommige Afrikaanse landen zijn een stapje verder. Daar heeft zich al een despoot gevestigd die als dictator alle macht in handen heeft, maar vaak de grip op de werkelijkheid mist. Het land is dan een monopolie met heerser.

5. Monopolie met een door een groep gedragen heersende configuratie

Hierna volgen enkele voorbeelden van door groepen gedragen configuraties.

In China is de communistische partij nog altijd aan de macht. De partij beschikt en beslist. Wie buiten de partij staat is monddood of wordt dat gemaakt.

Sommige andere Aziatische democratieën hebben ook het karakter van een door groepen gedragen heersende configuratie. In Azië is nepotisme breed verbreid. Iemand die aan de macht is zal zijn vrienden en familie bevoorrechten, bijvoorbeeld door belangrijke posities aan hen te vergeven.

Enkele Afrikaanse landen kennen al een gewelds- en belastingsmonopolie dat door groepen wordt gedragen of zelfs brede maatschappelijke steun heeft. Een voorwaarden om zover te komen lijkt eenheid van ras te zijn. Vaak worden meerdere rassen geregeerd door één ras. In zo´n land is nog geen sprake van brede maatschappelijke steun.

6. Monopolie met een brede maatschappelijk gedragen heersende configuratie

Soms ontwikkelen meerdere rassen gezamenlijk een goede manier van samenleven in één land. Landen waar dat gebeurt verkeren vaak al langere tijd in vrede of kennen een relatieve economische voorspoed. Het monopolie dient dan het belang van alle inzaten en wordt breed gedragen. Zuid-Afrika kan als (breekbaar) voorbeeld worden genoemd.

Een breed gedragen monopolie vinden we ook in de staatsvorm zoals wij die zo goed kennen. Breed gedragen monopolies vinden we in Noord-Amerika, in West-Europa, in Zuid- en Midden-Amerika, in Azië, Australië en in (vooral) het Europese deel van het voormalige Oostblok (al is daar nog sprake van een leerproces). De ultieme breed gedragen configuratie is de democratie.
Een opvallend verschijnsel is dat binnen de bovengenoemde gebieden weer samenwerkingsverbanden tussen naties ontstaan. Deze richten zich met name op economische samenwerking. De Europese Unie gaat zelfs verder dan dat. De EU is een voorbeeld van een ontwikkeling naar een breed gedragen configuratie (integratie-eenheid) die de individuele natie ontstijgt.

Amerika, Irak en democratie in de Arabische wereld, een observatie

Nu even een zijstapje. Vanuit de civilisatietheorie kijken we naar de ontwikkelingen in Irak en de Arabische wereld.
Irak is binnengevallen door de Verenigde Staten. President Bush[v] en zijn kompanen meenden het land te bevrijden van een dictator (monopolie met heerser) en het gelijk richting democratie (monopolie met brede maatschappelijk gedragen heersende configuratie) te kunnen brengen. Echter de voorwaarden om een ontwikkeling richting een brede maatschappelijk gedragen configuratie te maken ontbreken ten ene male. Een sterke geprononceerde interne belangentegenstelling ontbrak in Irak en na de Amerikaanse inval is er niet gelijk een breed gedragen heersende configuratie. Ook een door groepen gedragen configuratie ligt moeilijk doordat in Irak meerdere bevolkingsgroepen leven die nog geen acceptabele wijze hebben gevonden om met elkaar samen te leven. Het gevolg is een terugval in plaats van vooruitgang. In dit geval een terugval naar anarchie.
Begin november 2003 deed Bush een oproep aan de Arabische wereld om over te gaan tot democratisering. De partijen aan de macht hebben echter grote belangen bij behoud van het bestaande. Partijen die zich duidelijk met een ander breed gedragen belang profileren ontbreken. De basis voor ontwikkeling richting een breed gedragen configuratie ontbreekt in die landen. De oproep getuigt daardoor helaas vooral van naïviteit.
Het is vergelijkbaar met een oproep vanuit Europa aan Bush zelf om plaats te maken voor een leider die bredere steun in de wereld geniet. Het is een illusie dat Bush zelf af zou treden op basis van zo´n argument[vi]. En het is net zo´n illusie dat Arabische leiders hun belangen uit handen zouden geven omdat Bush (en uiteraard niet alleen hij) in die landen liever democratie ziet.
Staten doorlopen alle ontwikkelingsfasen. Het is naïef te denken dat het mogelijk is om ergens zomaar democratie te vestigen. Democratie vereist breed gedragen belangen. Waar bezit (voorspoed, kansen) en vrijheid voor iedereen aanwezig zijn, daar wordt een gewelds- en machtsmonopolie steeds breder gedragen. Democratie is dus gebaat bij voorspoed, en voorspoed gedijt waar veiligheid heerst. Stimulering van economische groei is daarmee de meest veelbelovende weg naar de stichting van maatschappelijk breed gedragen gewelds- en machtsmonopolies, en daarmee naar democratie.

Regels civilisatieproces van bedrijven

Nu gaan we de vertaling maken van de regels van het civilisatieproces naar die voor de civilisatie van bedrijven. Alle regels zijn daarbij herschreven binnen de context van bedrijven. De term “bezit” wordt daarbij ingeruild voor het begrip “vermogen”.

  • Vermogen streeft altijd naar accumulatie, dit heet dan: omzetgroei of winstgroei;
  • Het verwerven van meer vermogen gaat ook ten koste van het vermogen;
  • Teveel verlies van vermogen leidt tot desintegratie (centrifugale krachten, oftewel: terugtrekkende geldschieters) en tot verlies van vermogen (solvabiliteit);
  • Het bieden van solide beheer (gelijkmatige winstgroei en gedegen beheer) leidt tot een toename van vermogen;
  • Interdependentie over langere ketens en afstanden schept behoefte aan een eenduidig ruilmiddel, daardoor krijgt geld haar status van universeel ruilmiddel.

De volgende regels draaien rond de komst van het geld. Ik heb er nog over gedacht het woord “grond” hierna te vervangen door “marktaandeel” (als afgeleide van “grond”, oftewel: “terrein”) of “bezit”. Dit levert echter geen bevredigende analogie op. Ik hou het er maar bij dat deze regels zowel economisch als historisch gezien volledig de consequenties zijn van de komst van het geld. Omdat geld in onze tijd volkomen vanzelfsprekend is verliezen deze regels hun relevantie. Het is een realiteit. Voor de volledigheid volgen de betreffende regels hierna wel:

  • Geld geeft meer macht dan grond;
  • Geld als machtsbron dempt de behoefte aan (meer) grond en daarmee ook de expansiedrift;
  • Geld biedt de mogelijkheid tot leven zonder grondbezit. Dit is een voorwaarde voor de opbloei van arbeidsdifferentiatie en daarmee van handwerkers.

Bij de dan volgende regels begint het echte gedachte-experiment. Waardoor moeten we de begrippen “gewelds- en belastingmonopolie”, “integratie-eenheid”, “beheerders”, “bezit”, “centrale staatsorganen” en “koning” vervangen?
Kenmerk van de accumulatie van grond/macht was dat eenheden groter werden door andere (kleinere) eenheden te onderwerpen. De eenheden werden na verloop van tijd zo groot dat over grote gebieden een enkele heerser alle grond/macht verwierf. Die enkele heerser kreeg daardoor het gewelds-belastingmonopolie over een uitgestrekt (en uitdijend) gebied.
Economisch gezien is dit te vergelijken met de monopolisering van een markt. Uit een mêlee van aanbieders treden enkelen naar voren die successievelijk alle andere aanbieders wegvagen of opslokken. Het eindresultaat kan dan zijn dat één aanbieder overblijft. Die wordt dan monopolist.
Het “gewelds-belastingmonopolie” wordt in deze vergelijking een “economisch monopolie”. Een grote “integratie-eenheid” is dan het bedrijf dat de markt naar zich toetrekt.
De beheerders zijn dan niet meer de eigenaren, maar de managers. Management is ontstaan doordat bedrijven zo groot werden dat de eigenaren ze niet meer alleen konden bestieren! Voor de stichter/eigenaar verliest groei deels aan belang. De stichter/eigenaar deelt zijn macht met het management en de beleggers. “Bezitter” vertalen we daarom met “grondlegger/eigenaar”. De macht vervalt aan de stuurders van de onderneming. Het “centrale staatsorgaan” is dan het “centrale management, het topmanagement: de raad van bestuur en de CEO met beïnvloeders in de vorm van de eigenaren en beleggers. De “koning” is (voor de hand liggend) de voorzitter van de raad van bestuur.

  • Vermogen maakt expansie mogelijk, als vanzelf treedt accumulatie van vermogen op, daarmee ontstaan (door fusies en overnames als moderne variant van strijd) ook grotere integratie-eenheden, de grote ondernemingen;
  • Accumulatie van vermogen leidt ertoe dat grote ondernemingen tot economische monopolies worden;
  • Grote economische monopolies leiden tot aparte klassen van “beheerders” van de betreffende economische monopolies, namelijk: de managers;
  • Economische monopolies ontglippen aan de centrale sturing van de grondlegger/eigenaar doordat deze afhankelijk wordt van zijn afhankelijken;
  • Het management wordt heersend waar de macht aan de oorspronkelijke grondlegger/eigenaar ontglipt;
  • De voorzitter van de raad van bestuur wint terrein door diens capaciteit weerstand te bieden aan dreiging van buitenaf.

Hierna volgen de regels die betrekking hebben op machtsverschuivingen. De eerste kunnen we ons voorstellen. Revoltes tussen medewerkers en bestuur (bijvoorbeeld in de vorm van een staking) treden met enige regelmaat op. Ook revoltes tussen bestuur en aandeelhouders zijn goed denkbaar (en recent voorgekomen, denk bijvoorbeeld aan de storm van protest rond het inkomen van de nieuwe CEO van Ahold, Anders Moberg).

  • Bij grote belangentegenstellingen (behoud versus verandering) kunnen plotselinge machtsverschuivingen optreden;
  • Plotselinge machtsverschuivingen kunnen (naast terugval) leiden tot een vorm van breed gedragen vermaatschappelijkte staat.

Een terugval kunnen we ons gemakkelijk voorstellen. Gebrek aan overeenstemming tussen de verschillende stakeholders binnen een bedrijf kan een bedrijf te gronde richten. Anarchie is dan haar deel, bij anarchie verbrokkelt het bedrijf.
De andere verschuiving ligt minder voor de hand. Wat is de “vermaatschappelijkte staat” van een bedrijf? Met een begrip als corporate governance kunnen we het een naam en plaats geven. Het bedrijf dat na een crisis van tegengestelde belangen transformeert naar een staat waarin het zich bewust is van haar positie in het brede maatschappelijke veld en daarnaar acteert vormt zich om tot een breed gedragen configuratie. Shell na de Brent Spar bijvoorbeeld[vii].

Dan nog de laatste regel:

  • Streven naar toename van vermogen kan worden gedempt door bezit of veiligheid te bieden.

Voor een veilige belegging neemt de belegger genoegen met een bescheiden rendement. Breed maatschappelijk verantwoord acterende bedrijven kennen een grotere veiligheid dan bedrijven die zich onverschillig gedragen ten opzichte van de maatschappij.

Regels verklaren?

De regels in beide situaties (civilisaties en ondernemingen) zijn moeilijk te verklaren. Ze zijn het resultaat van een analytische blik op het verleden. Door de oogharen worden dan de wetmatigheden zichtbaar. Wetenschap eist verklaringen en bewijzen. Elias was teveel wetenschapper om zijn waarnemingen tot regels te herleiden. Ik doe dat wel. De regels hebben een soort natuurlijke evidentie. De evidentie waarmee we in ons dagelijks leven heel veel simpelweg moeten aanvaarden.

Organisaties en de ontwikkelingsstadia

Kijkend naar de ontwikkelingsfasen kunnen we deze vergelijken met die van bedrijven of andere organisaties. Bij elke fase zijn bepaalde typen organisaties te bedenken:

  1. Anarchisme,
    Beginnende markten, bijvoorbeeld de bedrijven in de Informatie Technologie van enkele jaren geleden;
  2. Feodale expansieve heerschappij – grondeconomie,
    Startende ondernemingen, vechtend voor marktaandeel;
  3. Feodale behoudende heerschappij – geldeconomie,
    Gevestigde ondernemingen met een stevig te behouden marktaandeel;
  4. Monopolie met een heerser,
    Traditionele monopolisten;
  5. Monopolie met een door een groep gedragen heersende configuratie,
    Nutsbedrijven, overheidsvervoersbedrijven;
  6. Monopolie met een brede maatschappelijk gedragen heersende configuratie,
    Organisaties met een maatschappelijk nut, zoals bijvoorbeeld het Rode Kruis, en in zekere zin ook zaken als gezondheidszorg en onderwijs.

Er treden fantastische parallellen op. De fasering binnen een bedrijf verloopt wanneer we die parallellen volgen als volgt:

  1. In een nieuwe markt komen allerlei initiatieven boven die in de chaos tot een wirwar van activiteiten leiden. In die fase is het vrijwel onmogelijk te voorspellen wie zal overleven en wie niet. Dat er veel initiatieven zullen sneuvelen is echter wel een zekerheid.
  2. De overlevers van het eerste uur vechten vooral om marktaandeel. In deze fase is marktaandeel belangrijker dan winst. Die moet later komen. Het is investeren om terrein (is: grond?!) te veroveren. Ondernemingen worden gewaardeerd op hun marktaandeel, niet op de feitelijke winst, wel op de winstverwachting in de nabije toekomst. Er vallen steeds meer initiatiefnemers af.
  3. De echte overlevers hebben nu een afgetekend marktaandeel. Het gaat er nu om dit marktaandeel te behouden en er geld uit te slaan. Er moet rendement worden gemaakt. De overgang naar de geldeconomie is een feit.
  4. Elke onderneming zal er naar streven een monopolie te behalen. Het is de droom van elke CEO een marktaandeel te veroveren dat de honderd procent benadert! Economisch gezien is dit minder wenselijk, vandaar dat er in de ontwikkelde economieën waakhonden zijn ingesteld om monopolies te voorkomen.
  5. Sommige organisaties dienen een maatschappelijk doel. In die gevallen kunnen de waakhonden soms accepteren dat ze zich tot een monopolie ontwikkelen. Zijn ze geaccepteerd dan vormen de belanghebbenden de dragende configuratie.
  6. Enkele organisaties worden dermate breed gesteund dat ze doordringen tot het hoogste ontwikkelingsstadium van civilisaties. Organisaties als het Rode Kruis vormen maatschappelijk breed gedragen monopolies.

We beschouwen de ontwikkelingsstadia nader.

1. Anarchie

Het communisme was een poging om de gehele economie onder een maatschappelijk gedragen monopolie te brengen. Dit blijft een mooi ideaal. Echter voor wilde initiatieven die tot vernieuwing, groei en toename van mogelijkheden leiden is soms een lichte vorm van anarchie noodzakelijk. Een gemonopoliseerde economie, zoals bij een communistisch bewind gebruikelijk is, mist de dynamiek die nodig is voor vernieuwing, groei, welzijn en welvaart.
Anarchie is de grondvorm van de economie. Het is de chaos die hoort bij grote turbulentie. Het is de situatie behorend bij revolutionaire ontwikkelingen(zoals de opkomst van nieuwe technologie, bijvoorbeeld: internet) en bij de grote krachs (terugval).

2. Feodale expansieve heerschappij

Na de chaotische start vechten de overlevers voor de verovering van marktaandeel. Startende ondernemingen gedragen zich als feodale heersers die strijden om de expansie van hun marktaandeel. Dit leidt tot dynamiek en uiteindelijk tot optimalisatie door suboptimalisatie[viii]. Oftewel: de markt doet het beter als veel kleine eenheden (ondernemingen) streven naar eigenbelang[ix].

3. Feodale behoudende heerschappij

In vakgebieden die zich verder hebben ontwikkeld houden de gevestigde ondernemingen elkaar scherp in de gaten. Verlaagt een ondernemer zijn prijs, dan doet de concurrentie dat ook. Concurrentie leidt door dit marktmechanisme tot acceptabele prijzen.

4. Monopolie met heerser

De natuurlijke neiging van bedrijven is te streven naar een monopolie. De droom van 100% marktaandeel. Een monopolie levert namelijk veiligheid op, de bedreigende concurrentie is in een gevestigd monopolie tot nul gereduceerd. Monopolies zijn echter ongewenst omdat de prijs-/kwaliteitverhouding van geleverde producten of diensten vrijwel altijd slecht is. Door het ontbreken van concurrentie kan de monopolist vragen wat hij wil voor alles wat hij aanbiedt. Doordat monopolies actief worden bestreden door de waakhonden komen de meeste bedrijven niet verder dan het voorgaande stadium.

De term monopolie bij bedrijven kan op twee manier worden opgevat: letterlijk of relatief. Met dat laatste bedoelen we dan geen volledig monopolie, maar een grote mate van economische macht. In deze tekst neig ik ernaar om de term monopolie voor bedrijven in relatieve zin te interpreteren.

Hierna geef ik voor de opvolgende ontwikkelingsfasen eerst de letterlijk en dan de relatieve versie.

5a. Door groepen gedragen monopolie (letterlijk)

Een door groepen gedragen monopolie kan goed werken voor taken waar het belang van de maatschappij en de burgers groter is dan het belang van de aanbiedende eenheid. Dus: een monopolie is acceptabel als ideële doelstellingen overheersen. Immers, grotere eenheden bieden meer veiligheid. En daar is het ideële doel bij gebaat.

6a. Breed gedragen monopolie (letterlijk)

Monopolies vervallen eerst aan groepen (management, eigenaar, aandeelhouders), daarna bestaat de mogelijkheid dat ze zich verder ontwikkelen naar een maatschappelijk breed gedragen staat.

Een breed maatschappelijk gedragen monopolie is effectief voor organisaties waar ideële doelstellingen echt “vóór alles” gaan.

Voor de laatste twee soorten (breed gedragen) monopolies geldt dat zaken als concurrentie, efficiëntie en suboptimalisatie het ideële doel eerder zouden schaden dan steunen. Vandaar dat een monopolie hier meer dan acceptabel is.

Dan nu nog de twee hoogste stadia met een relatieve interpretatie van de term “monopolie”.

5b. Door groepen gedragen monopolie (relatief)

Bij een relatief monopolie heeft een onderneming een groot marktaandeel en een grote economische macht. Er is geen sprake van een zuiver monopolie, omdat er wel concurrentie is. Grote multinationals hebben dit karakter. Deze worden door groepen gedragen, waarbij met name de aandeelhouders moeten worden genoemd[x].

6b. Breed gedragen monopolie (relatief)

Een breed gedragen monopolie is een bedrijf dat zich onderscheidt in haar corporate governance. Een bedrijf dat een open wijze van besturen kent, waar zeggenschap van stakeholders (personeel, aandeelhouders en maatschappelijke organisaties) belangrijk wordt geacht.

Slot

Wat is nu het belang van dit alles? Ik kan het uiteraard niet laten daarbij de relatie te leggen met het thema van deze site, namelijk: leiderschap.
Ik ga er vanuit dat alle ondernemingen zich in hun civilisatieproces (soms tegen wil en dank) zullen ontwikkelen richting breed gedragen monopolie. De term “monopolie” gebruik ik daarbij in relatieve zin, omdat monopolies in de letterlijke betekenis niet wenselijk zijn. Bedrijven die zich richting een breed gedragen monopolie bewegen streven naarstig naar legitimiteit in hun (brede) omgeving. Ze streven naar steun van belangrijke stakeholders, steun van aandeelhouders, klanten en medewerkers en van de maatschappelijke omgeving.
Legitimiteit is de kern van leiderschap. Het streven naar een breed gedragen status dwingt bedrijven tot het aanstellen en koesteren van legitieme leiders.
Verder levert deze vergelijking ons een model op voor ontwikkelingsstadia van bedrijven in een bedrijfstak. En, dat is toch ook mooi meegenomen!

Bergschenhoek, 10 oktober 2003 & 15 december 2003

In het stuk "Wat als monopolies niet worden bestreden" is een tweede gedachte-experiment uitgewerkt, dat als aanvulling op het bovenstaande artikel kan worden gezien.


[i] Elias, Norbert, Het civilisatieproces, Uitgeverij Het Spectrum, 1982

[ii] Om dit te bereiken was echter een vergroting van bezit nodig. Doordat gronden inmiddels in vastere handen kwamen bereikte dit mechanisme haar grenzen en namen de centrifugale krachten weer toe.

[iii] Elias wijst op het ontbreken van slaven in de middeleeuwen. Door het ontbreken van slaven moesten de “vrijen” werken. Dit in tegenstelling tot de oudheid, toen hadden de “vrijen” slaven en hoefden dus niet te werken. Doordat er “vrijen” werkten, kregen de werkenden betekenis.

[iv] In zo´n situatie verliest het leiderschap haar legitimiteit. Kijk voor een artikel over het belang hiervan op www.markensteijn.com/leiderschap_3.htm, artikel: “De legitimiteit van leiderschap ontrafeld”.

[v] Zie ook mijn artikel “Boer Bos. Is Bush een wereldleider?”, www.markensteijn.com/bush.htm.

[vi] Zie vorige noot.

[vii] Voor wie het niet weet. Shell wilde een voormalig olie-eiland laten afzinken in de oceaan. Na een massale consumentenboycot was Shell gedwongen haar koers te veranderen. En Shell deed dat grondig. Niet alleen rondom het incident Brent Spar, nee, Shell koos ervoor een ethisch regelstelsel in de onderneming in te voeren.
Iemand als Naomi Klein legt de gevoeligheid van bedrijven voor actie in haar boek
No Logo haarfijn uit. Zij benadert deze zaken vanuit haar activisme. Voor de bedrijven die zich tegen dit soort activisme wensen te wapenen is haar boek verplichte lectuur (Klein, N., No logo, Flamingo, 2001).

[viii] Bedoeld wordt dat alle bedrijven streven naar een optimale optimalisatie voor zichzelf. Op een grotere schaal lijkt dit tot verspilling te leiden. Verspilling is echter de prijs die we voor de optimalisatie van prijzen en de natuurlijk afstemming van vraag en aanbod moeten betalen. Bedrijven streven naar hun eigen optimalisatie, binnen de economie is dit een vorm van suboptimalisatie. Voor de economie als geheel werkt dit uiteindelijk weer optimaal.

[ix] In termen van chaostheorie en complexiteitsdenken is de markt een Complex Adaptive System. Zo´n systeem bestaat uit vele zelfstandig handelende actoren. Deze actoren beïnvloeden elkaar. In een markt streven alle actoren naar hun eigenbelang. Door onderlinge beïnvloeding ontstaat een optimum tussen vraag, aanbod en de diverse aanbieders. Elke actor gaat voor eigen belang. Vanuit het geheel gezien lijkt dit op suboptimalisatie. Door alle onderlinge invloeden samen ontstaat een optimum. Dit optimum levert dus, via de omweg van de suboptimalisatie, alsnog optimalisatie.

[x] Voor meer ideeën over ethiek en bedrijfsvoering, lees: “Bezieling en ethiek”, www.markensteijn.com/leiderschap_5.htm